ster

Vereniging Orde der Verdraagzamen

een esoterisch – magische bibliotheek

De Beginselen van de Orde

Beginselverklaring

Deze Beginselverklaring werd op verzoek mediamiek doorgegeven tijdens een bijeenkomst op 10 maart 1955 bij de voorloper van de Vereniging Orde der Verdraagzamen, op dat moment een voorlopig spiritueel kerkgenootschap in 's-Gravenhage. 

De Orde der Verdraagzamen is een groepering, werkzaam op aarde zowel als in de sferen. Zij heeft, zowel op de aarde als in de sferen, waar zij werkt, verschillende werkgroepen, die ter plaatse haar gedachten verder uitdragen. Groepen waarin broeders en zusters, medewerkers der Orde, trachten de gedachten der Orde naar voren te brengen.

De Orde der Verdraagzamen baseert zich op haar geloof in en vertrouwen op het Goddelijke. Zij gelooft aan de Goddelijke Liefde en is ervan overtuigd, dat deze Goddelijke Liefde voor elk mens en voor elk wezen een volmaakt geluk en bewustzijn zal betekenen op het moment, dat dit wezen heeft geleerd de Goddelijke Liefde te aanvaarden.

De Orde der Verdraagzamen gelooft niet, dat er ook maar één wezen of maar één partikel van stof en geest verloren kan gaan. Zij meent, dat alles terug zal keren tot de bron, vanwaar alles is uitgaan.

De Orde der Verdraagzamen, bestaande uit een groep entiteiten, onder leiding van een geestelijk driemanschap, dat op zijn beurt weer in verbinding staat met verschillende andere groepen en Orden, heeft op grond van op aarde en in de sferen door leden en anderen opgedane ervaringen gemeend het volgende te moeten vaststellen en toe te voegen aan bovenstaande geloofsbelijdenis:

"Wij kunnen het Goddelijke en de Goddelijke Liefde benaderen en begrijpen, wanneer in onszelf de Goddelijke Liefde meer en meer op de voorgrond treedt. Op grond daarvan is het noodzakelijk, dat alle hartstochtelijkheid, alle plotselinge uitbarstingen, kortom al wat een verzet tegen de buitenwereld betekent, dat - plotseling opkomend - ons maar al te vaak van de goede weg voert, moet worden teruggebracht tot nihil. Daarom predikt zij de verdraagzaamheid."

De Orde gelooft echter niet, dat ware verdraagzaamheid, laat staan ware naastenliefde mogelijk is, wanneer men geen inzicht heeft in de wijze, waarop hemel en aarde tezamen zijn, werken en leven. Zij meent, dat het noodzakelijk is om én van eigen sfeer én van andere sferen zoveel mogelijk kennis te verwerven, opdat het verworven begrip een steun zal zijn, waaraan men zich zal kunnen vasthouden, wanneer de neiging tot onverdraagzaamheid in stof en geest sterker wordt.

Om dit doel te bereiken tracht zij geestelijke steun te geven, waar dit slechts mogelijk is. Op aarde geschiedt dit door het uitspreken van redevoeringen, het geven van inspiraties en het opleiden van personen, die gebruikt worden - of zullen worden - om de gedachten der Orde onder de mensen op voor de mensen aanvaardbare en duidelijke wijze bekend te maken. Zij geeft vanuit de geest haar bijstand aan een ieder, die streeft naar naastenliefde, verdraagzaamheid en geestelijk bewustzijn.

Haar werkzaamheden zijn hiertoe beperkt, waar zij het onmogelijk acht om in te gaan op de zuiver stoffelijke problemen, die aan elke sfeer inherent zijn. Zij meent dat de bewustwording van het Al-Goddelijke voor een ieder, ongeacht de sfeer, ongeacht de ontwikkelingsfase, betekent: een volledige bevrijding van alle problemen van materiële, bewustzijns- of zelfs begeerte-aard.

Ons gezamenlijk streven wordt geboren uit de door ons allen ervaren behoefte om het Goddelijke te benaderen, om meer te voldoen aan de eisen die het Goddelijke ons schijnt te stellen, volgens ons bewustzijn. Op aarde en in deze groep heeft de Orde het daarom goed gevonden, de vorm van een vereniging te aanvaarden.

De organisatorische vorm, met een bestuur en een lidmaatschap werd - vanuit stoffelijk standpunt - een noodzakelijkheid. Echter meent de Orde, dat zij zich te allen tijde het recht kan voorbehouden die leden te weigeren, wier gedrag of gedachten bij herhaling in strijd zijn met de grondprincipes der Orde. Evenzeer meent zij, dat niet het stoffelijk lidmaatschap, maar het geestelijk streven bepalend is voor het behoren tot de werkgroep der Orde op aarde. 

Wetende, dat op aarde financiële verplichtingen helaas niet te ontgaan zijn, hecht zij haar goedkeuring aan het heffen van bijdragen en het aanvaarden van vrijwillige bijdragen. Zij stelt er echter prijs op, wanneer het grootste deel van de noodzakelijke inkomsten wordt opgebracht op vrijwillige basis en niet behoeft voort te komen uit opgelegde entreegelden, etc.

De Orde meent, dat de verbreiding van hetgeen zij de mensheid heeft te zeggen, op alle wijzen gerechtvaardigd is, maar dat de waarheid van haar zaak en haar geloof niet toelaat, dat dit met in doorsnee gebruikelijke reclamemiddelen geschiedt.

De Orde meent wel, dat op den duur de noodzaak zal bestaan om verschillende geschriften een aanvulling te geven aan de redevoeringen en cursussen die op het ogenblik reeds worden gegeven. Te gelegener tijd zal zij dan hiervoor ook zorgdragen.

De hoofdbijeenkomsten van de Orde moeten worden gezien als kernbijeenkomsten. Zij vinden plaats in gesloten groepen, waarin diegenen die het werk der Orde reeds kennen, tezamen komen om - geleid door een gezamenlijke belangstelling - bepaalde problemen te bespreken met de leden der Orde, die reeds in de sferen vertoeven. 

Daarnaast is het noodzakelijk voor een ieder de mogelijkheid open te stellen met het werk van de Orde kennis te maken. Daartoe dienen de introductiebijeenkomsten, die door de groep worden belegd.

De Bestuursindeling bij Huishoudelijk Reglement wordt overgelaten aan het bestuur op aarde. Echter is het bestuur gehouden, vóór een definitief besluit wordt genomen, de onderwerpen voor te leggen uit een gemachtigde uit de sfeer, die daarop zo nodig aanvullingen kan opleggen of aanbevelen.

De Orde stelt zich ten doel steun te geven aan de mensheid. Zij acht zich echter - gezien haar wezen - niet gerechtigd dit in een volledig georganiseerde vorm te doen voor de niet geestelijke problemen. Wel stelt zij er prijs op haar leden aan te bevelen onderling - of indien noodzakelijk ook buiten de Orde - ook stoffelijk steun te verlenen binnen verantwoorde perken.

Wat de Orde gelooft

Wij geloven in één God, Wiens Goedheid en Liefde ons geschapen heeft, ons in stand houdt, ja, ons wezen en zijn betekent.

Wij geloven, dat Hij voortdurend grote geesten tot bewustzijn wekt, die - gezonden door Hem - waarheden omtrent Zijn Wezen en Zijn verkondigen daar, waar dit mogelijk en noodzakelijk is.

Wij geloven, dat Jezus Christus voor de geldende periode de Grote Waarheid- en Lichtbrenger is. Wij geloven, dat Zijn zending en leer voor ons een onmiddellijk goddelijke Waarheid betekenen.

Wij achten echter ook andere profeten en waarheidsbrengers als Gautama Boeddha Siddharta, als Mohammed, de profeet van de Islam, groot, omdat ook zij de mensheid verder tot bewustzijn geleid hebben.

Wij zijn ervan overtuigd, dat deze Lichten der mensheid - gezamenlijk werkend - ook verder de bewustwording van mens en geest trachten te bevorderen.

Wij geloven, dat de Grote Broederschap, die op aarde werkend, voortdurend de bewustwording der mensheid in goede banen tracht te leiden, werkt met goddelijke Kracht, gedrongen door een goddelijk Bewustzijn.

Wij geloven, dat al het werk, dat wij kunnen doen, slechts te danken is aan diezelfde Kracht. Wij zijn er ons van bewust, dat zonder deze Goddelijke Kracht niets tot stand zou kunnen worden gebracht.

Wij geloven, dat voor elk wezen een uiteindelijke bewustwording het enig doel en einde van het bestaan kan zijn.

Wij menen en geloven oprecht, dat onze Schepper ons niet zal verwerpen, maar ons - wanneer wij aarzelen en niet aanvaarden, wat Hij ons als bewustwording voorlegt - doet terugkeren om deze ervaringen hernieuwd te ondergaan, ongeacht in welke sfeer of wereld.

Wij geloven, dat elk wezen verantwoordelijk is voor zijn eigen daden; en wij geloven, dat - binnen de beperkingen van ons eigen wezen - een vrije wil bestaat.

Wij geloven, dat God ons niet zal oordelen of veroordelen. Wij zijn ervan overtuigd, dat wij - met Zijn Grootheid en Liefde geconfronteerd, ons wezen en onze daden beziende - een oordeel over onszelf zullen moeten uitspreken.

Wij geloven in de eenheid van al het geschapene. Wij geloven, dat deze eenheid voor ons een steun in alle dingen betekent, wanneer wij het Goddelijke ook daarin kunnen herkennen.

Wij geloven, dat de Wet van Liefde gaat boven alle natuur, hoe ook geschapen, in welk wezen dan ook.

Wij geloven, dat de Goddelijke wetten - ingeschapen in ons, zoals zij geuit zijn in het Al - voor ons de leidraad kunnen vormen, langs welke wij snel en waardig tot bewustzijn kunnen komen.

Wij geloven, dat geen volmaaktheid en volmaakt geluk voor ons mogelijk is, wanneer niet al degenen die met ons deel van de Schepping zijn en bewustzijn bezitten, opgetrokken zijn tot het peil der Goddelijke Volmaaktheid.  

Wat de Orde meent te weten

De Orde meent te weten, dat de volheid van het Goddelijke niet slechts uit een enkel punt benaderd kan worden.

De Orde meent te weten, dat elk geloof en elk streven, mits oprecht op het Goddelijke gericht, in de ogen van het Goddelijke zowel als in de ogen van de bewusten, gelijkwaardig zal zijn.

De Orde meent te weten, dat genade, zoals men dit op aarde noemt, aan elk wordt gegeven, wanneer hij zijn God daarom vraagt.

De Orde meent te weten, dat de Goddelijke kracht geen enkele smeekbede onverhoord laat, mits men deze met oprecht vertrouwen uitspreekt.

De Orde meent te weten, dat, waar zijzelf worstelt om een hoger bewustzijn te bereiken, alle bewustzijn, hoe ook gericht en hoe onvolmaakt ook, toch een weerspiegeling zal zijn van een deel van het Eeuwige.

Op grond hiervan meent de Orde te mogen stellen, dat zij - werkend naar haar beste weten en kunnen, voor zichzelf zowel als voor anderen - het recht heeft zich te noemen: één der vele wegen, die leiden tot volmaaktheid en bewustwording.

De Orde is ervan overtuigd, dat er misschien betere en zeker grotere wegen bestaan.

De Orde meent echter, dat niet alle wegen voor een ieder gelijkelijk begaanbaar zijn. Zij tracht op bescheiden wijze een kleine weg tot bewustwording te vormen, waarlangs diegene, voor wie een andere weg niet begaanbaar is, toch het Goddelijke kunnen ervaren en de bewustwording bereiken.

Op grond hiervan meent de Orde verder te moeten vaststellen, dat zij in genen dele gerechtigd is tot het voltrekken van plechtigheden of het uitreiken van sacramenten, in zoverre die niet met het geheel der Orde samenhangen. Dat zij geen recht heeft om plechtigheden te houden of te voltrekken, die liggen buiten het kader van het pad, dat zij gekozen heeft.

De Orde meent verder zichzelf te moeten beperken in het opleggen van enigerlei dwang aan degenen, die deel hebben aan haar werk.

Op grond van haar ervaringen is de enige eis, die zij als criterium voor deelgenootschap aan dit werk meent te mogen stellen: het eerlijk streven naar het beoefenen der naastenliefde, ongeacht waar, hoe en tegenover wie. Het streven naar verdraagzaamheid in eigen gedragingen tegenover de buitenwereld.

De Orde meent, dat iedere mens vrij is om zijn eigen weg te kiezen. Zij is ervan overtuigd, dat elke dwang - in welke richting ook - uit den boze is. Slechts door bewustwording kan men uiteindelijk ten goede keren.

Zo weet de Orde en spreekt nadrukkelijk uit

Alle geloof, alle belijdenis, alle religie, alle denken, dat gericht is op het Hogere, is gelijkwaardig, indien het oprecht wordt beleefd.

Het oprechte leven en streven van de mens en de geest bepaalt het werkelijk peil van bewustzijn en de wijze, waarop men het Goddelijke kan benaderen.

Er bestaat geen enkel dogma, dat de mens mag worden opgelegd tegen diens wil, of tegen diens rede en verstand.

Er bestaat geen enkele wet, die de mens mag worden opgelegd in geestelijke zin, zij het dan, dat deze mens die wet als waar en goed kan aanvaarden.

De Orde is ervan overtuigd, dat niet de vrijheid het grote gevaar is, zoals dit vaak aan mens en geest wordt voorgehouden, maar dat het grote gevaar schuilt in de binding die men aan anderen tracht op te leggen. Op grond hiervan verzoekt zij aan een ieder, die haar werk wil helpen vergroten, niemand met dwang of zelfs maar met te veel nadruk het werk der Orde te tonen; om nooit met enige overtuiging het werk van een ander af te breken.

Zij verzoekt al haar leden in stof en geest zich te onthouden van elke activiteit die een vermindering van het geestelijk bewustzijn of van de waardering van het geestelijk bewustzijn voor anderen zou kunnen betekenen.

In haar eigen groep en op haar eigen bijeenkomsten echter meent de Orde verplicht te zijn haar eigen overtuiging te allen tijde uit te spreken. Waar dit noodzakelijk is, acht zij zich gerechtigd om deze waarheid zó uit te spreken, dat hier geen onnodige strijd uit ontstaat. Zij acht zich echter niet gerechtigd om de waarheid, zoals zij die ziet, op enigerlei wijze te verdoezelen.

De Orde weet, dat zij bestaat uit wezens, die het hoogste bewustzijn nog niet hebben bereikt. Op grond daarvan is zij overtuigd, dat zij falen kan en soms ook faalt. Zij is ervan overtuigd, dat zij niet alle dingen weet of weten kan. Zij meent echter, dat het beter is deze feilen toe te geven, dan - zich hullend in een valse mantel van onfeilbaarheid - het gevaar te lopen medestrevers naar het Goddelijke Bewustzijn te bedriegen of te misleiden.